Autoritair opvoedingssysteem

Stagnerende ontwikkeling

In gezinnen waarin sprake is van een autoritair opvoedingssysteem eisen ouders gehoorzaamheid en onderwerping, en dulden zij geen tegenspraak. Het gevolg hiervan is dat kinderen niet leren hun gedachten, gevoelens en wensen te uiten en te verwoorden. Boosheid wordt opgevat als brutaal, verdriet als kinderachtig gezeur, een eigen mening als ongehoorzaamheid en eigen wensen als ongewenst. Kinderen leren dus niet een eigen identiteit te ontwikkelen, met erkenning van hun gedachten, gevoelens en wensen, en ontwikkelen zich dus niet tot mondige (assertieve) sociale wezens. Pogingen daartoe worden systematisch afgestraft. Ze ontwikkelen zich tot kopieën van hun gebieders en eisen, zodra mogelijk, op hun beurt gehoorzaamheid en onderwerping van anderen. Ze reageren even allergisch op afwijkende meningen als hun ouders, even afwijzend op emoties van anderen, en even intolerant jegens andere wensen van anderen dan ze zelf hebben. Een autoritair opvoedingssysteem is vaak de “boosdoener”, terwijl wordt gewezen naar de afwijkende culturele of religieuze gewoonten. Binnen de islam heb je mensen met liberale en mensen met orthodoxe opvattingen, evenals binnen het christendom en onder atheïsten. Autoritaire personen discrimineren meer omdat ze intoleranter zijn ten aanzien van afwijkende meningen, gevoelens, wensen, gewoonten, kenmerken, etc. Behalve door scholingsachterstand wordt taalachterstand dus ook veroorzaakt doordat je je mond moet houden en moet gehoorzamen, doordat je niet je emoties mag uiten en ze dus niet leert verwoorden. Sociale aanpassingsproblemen ontstaan doordat je wordt afgeleerd voor jezelf op te komen, voor je mening, je gevoelens, je wensen. Een autoritaire opvoeding is een systematische onderdrukking van verbale, emotionele en sociale expressie en ontwikkeling, en resulteert in een negatief zelfbeeld en het onvermogen relaties te ontwikkelen op basis van een gelijkwaardige uitwisseling. Vanuit gevoelens van minderwaardigheid wordt respect geëist, terwijl respect alleen maar verdiend kan worden met positief voorbeeldgedrag. Even voor de duidelijkheid: een liberale opvoedingsstijl houdt niet in dat kinderen het voor het zeggen moeten krijgen. Kinderen hebben leiding, sturing en structuur van hun ouders nodig. Daarbinnen echter hebben ouders de plicht de individuele persoonlijkheid van hun kind tot ontwikkeling te laten komen door aandacht te hebben en erkenning te geven voor de gedachten, meningen, gevoelens en wensen van hun kinderen. Kinderen moeten enerzijds worden gestimuleerd zich te uiten en anderzijds leren dat ze niet in alles gelijk of hun zin kunnen krijgen, uitgelegd in termen van redelijkheid en rechtvaardigheid. Pas dan leert een kind om te gaan met de teleurstelling dat hij niet gelijk of zijn zin heeft gekregen, omdat hij zich wel gehoord, begrepen, erkend en gerespecteerd voelt. Autoritair opgevoede kinderen kunnen geen teleurstellingen incasseren en verwerken; zij voelen zich alleen maar miskend en verongelijkt.

Onderwijs

Onderwijs is een opvoedingssysteem, waarin kennis en inzicht wordt aangeleerd, maar ook praktische, sociale en emotionele vaardigheden. Een leerkracht dient kennis en inzicht te hebben met betrekking tot de diverse opvoedingsstijlen. Hoe werken symmetrische relaties en hoe complementaire relaties? Wat is de rol van macht in relaties en hoe werkt een up-via-down relatie? Wat houdt die gouden eigenschap van “het natuurlijk gezag” in? In de praktijk zou de leerkracht eigenlijk van iedere leerling moeten weten volgens welke opvoedingsstijl die is opgegroeid, opdat de leerkracht weet welk gedrag hij wel en welk gedrag hij niet van zijn leerlingen kan verwachten, en weet welke aspecten, van huis uit niet meegekregen, de leerkracht zal moeten “aanvullen” dan wel corrigeren. Maar de leerkracht is ook maar een mens met zijn eigen opvoedingsachtergrond. Wat nu als de leerkracht is opgevoed in een autoritair opvoedingssysteem? Mijn stelling is, dat deze persoon dan niet geschikt is voor het onderwijs, tenzij hij in zijn (Pabo-)opleiding alsnog de benodigde sociaal-emotionele vaardigheden verwerft.

Mogelijke combinaties

  1. autoritair opgevoede leerkracht en autoritair opgevoede leerling: een strenge en autoritaire leerkracht met een gehoorzame leerling zoals vóór de jaren zestig; de intellectuele kennis en vaardigheden kunnen adequaat overgedragen worden; er vindt weinig sociaal-emotionele ontwikkeling plaats; de autoriteit van de leerkracht geldt vooral in diens aanwezigheid; de leerling leert niet zelfstandig te werken, initiatief te nemen, creatief te denken, samen te werken en verantwoordelijkheid te dragen/te nemen; de leerling leert niet om te gaan met verschillen, tegenstellingen en conflicten; als de leerkracht een zwakke persoonlijkheid heeft kan de onderdrukte meerderheid van leerlingen als collectief in opstand komen waarbij veel tijd en energie verloren gaat aan machtsstrijd
  2. autoritair opgevoede leerkracht en sociaal-emotioneel vaardige leerling: chaos, up-via-down situatie, waarbij de leerkracht hoewel in naam de baas geen enkel gezag heeft en speelbal wordt van de leerling; er gaat veel tijd en energie verloren waarbij ontwikkeling van de leerling eerder ondanks dan dankzij de leerkracht tot stand komt
  3. sociaal-emotioneel vaardige leerkracht en autoritair opgevoede leerling: de leerkracht kan de leerling sociaal-emotionele vaardigheden aanleren; daarmee opent hij voor de leerling de weg tot meer zelfstandig werken, initiatief nemen, creatief denken, samenwerken, verantwoordelijkheid dragen/nemen en beter omgaan met verschillen, tegenstellingen en conflicten; aldus levert hij een zeer belangrijke aanvulling op de opvoeding door de ouders; hij dient er echter rekening mee te houden dat de leerling daarmee in conflict kan/zal komen met zijn ouders; dus er is allerlei voorzorg en begeleiding nodig m.b.t. de ouders
  4. sociaal-emotioneel vaardige leerkracht en sociaal-emotioneel vaardige leerling; een ideale leersituatie waarbij nauwelijks tijd en energie verloren gaan aan relationele schermutselingen; al die tijd en energie kan besteed worden aan ontwikkeling; uiteindelijk zal het leerrendement van deze combinatie verreweg het hoogst zijn

Typeringsystemen en bijbehorende scholing

Net zoals het voor de leerkracht van groot belang is te weten volgens welk opvoedingssysteem de leerling is opgevoed, zo belangrijk is het ook het opvoedingssysteem van de aanstaande leerkracht op te sporen. Een typeringsysteem voor opvoedingsstijl en een systeem voor het in kaart brengen van sociaal-emotionele vaardigheden zouden als diagnostische instrumenten gehanteerd kunnen worden. Aanstaande leerkrachten die zelf zwak zijn in taal en rekenen kunnen worden bijgeschoold voordat ze voor de klas komen. Dat kan en zou ook moeten voor aanstaande leerkrachten met beperkte sociaal-emotionele vaardigheden als gevolg van een autoritaire opvoeding. Het verwerven van kennis en inzicht in het eigen functioneren is niet voldoende; het onder begeleiding aanleren van de benodigde sociaal-emotionele vaardigheden is noodzakelijk.

Onafhankelijke journalistiek in internationale conflicten

Onafhankelijke journalistiek in internationale conflicten Theorie Onafhankelijke journalistiek is voor de burger onontbeerlijk om een zo objectief mogelijk beeld te krijgen van wat er speelt in de internationale politiek en in internationale conflicten. De taak van de journalist is hoor en wederhoor plegen, argumenten en tegenargumenten tegenover elkaar blijven zetten, bronnen controleren op betrouwbaarheid. Hij hoort in zijn verslaggeving geen partij te kiezen. De eigen mening van de journalist is irrelevant, tenzij hij nadrukkelijk een opiniërend stuk schrijft. De burger wordt door de media geïnformeerd over internationale situaties en gebeurtenissen waarbij hij zelf niet aanwezig is. Het beeld dat hij zich vormt van die situaties en gebeurtenissen wordt in hoge mate bepaald door de verslaggevende journalist. Ook het beleid van de Nederlandse regering komt via de media tot ons door uitspraken van politici en door de verslagen van de media. De burger krijgt een beeld van de politieke, economische en maatschappelijke werkelijkheid door de bril die hem door de politici en de media op de neus wordt gezet. De journalist hoort geen spreekbuis te zijn van de mening van de hoofdredactie of van de regering of van de legerleiding van het kamp waarmee zijn land verbonden is. Een journalist behoort zich te realiseren dat zijn weergave van de werkelijkheid altijd een selectie is van enkele aspecten uit die complexe werkelijkheid en dat een gebeurtenis nieuws wordt door het als nieuws te presenteren, dus door zijn selectie. Praktijk De media brengen de vaak ingewikkelde politieke gebeurtenissen terug tot gemakkelijk te bevatten categorieën van goed en kwaad. Het gebruik van geweld voor de goede zaak wordt daardoor voor velen acceptabel. Beelden en geschreven teksten kunnen de empathie opwekken voor een bepaalde groep en tegelijkertijd de haat tegen een andere groep aanwakkeren. Uit de WikiLeaks-documenten blijkt dat de overheid en de legerleiding negatieve aspecten van de oorlogen in Irak en Afghanistan weglaten uit de berichtgeving aan de burger. In zijn boek “Het zijn net mensen” laat Joris Luyendijk zien hoe de media een gefilterd, vervormd en gemanipuleerd beeld van de problematiek in het Midden-Oosten geven. De media kunnen zelfs een proces bevorderen, terwijl de intentie juist is dat proces af te remmen en terug te dringen. In het boek “Beyond the UN Charter” (2008) beschrijft Leon Wecke hoe belangrijk beeldvorming is bij het definiëren van de vijand/terrorist en voor de legitimering van een oorlog/ militaire interventie: “The ever present military industrial complex in the USA will necessitate a threat, an enemy, irrespective as to whether the presidents name is Bush or Obama. Legitimizing threats do not necessarily have to be true. Crucial is the fact whether people believe it to be true or not”. “The media may function as simple distributors of arguments, but also –consciously or unconsciously- as co-propagandists and co-misleaders”. De “linkse” media proberen het oprukkend populisme van Wilders te bestrijden zonder kennelijk het effect te beseffen van het feit dat al tijdenlang het merendeel van de artikelen over de Nederlandse politiek over Wilders gaat. Binnen de reclamewereld zou ieder bedrijf zich de vingers aflikken bij zoveel gratis (positieve of negatieve) publiciteit. De media, inclusief de zogenaamde linkse media, bedrijven een extreme vorm van Wilders-promotie. Daarmee is niet gezegd dat Wilders doodgezwegen dient te worden. Je zou haast zeggen dat de media in hun sensatielust het effect van hun handelen uit het oog verloren hebben. Of zijn de serieuze media ook ten prooi aan het populisme gevallen vanwege de kijkcijfers, de oplagecijfers of de advertentie-inkomsten? En wat ook meespeelt: Populariteit is voor een journalist een last en sommigen bezwijken onder hun eigen gewichtigheid. Verschillende waarheden naast elkaar Behalve binnen religies bestaan in het leven geen absolute waarheden. Er bestaan verschillende waarheden, verschillende interpretaties van de werkelijkheid naast elkaar, die elk tot op zekere hoogte waar zijn. In het conflict tussen de Israëliërs en Palestijnen menen beide partijen goede argumenten te hebben om te mogen wonen op hetzelfde grondgebied. Beide partijen ervaren hun argumenten als waar. De twee waarheden zijn en blijven echter onverenigbaar, en het conflict is onoplosbaar zolang de ene partij niet de ervaren waarheid van de andere partij erkent. Eerst het erkennen van elkaars ervaren waarheid opent de weg naar overleg en compromissen. Dit alles nog even los gezien van de invloed van de Verenigde Staten op het in stand houden van het conflict, en niet te vergeten het pro-Israël beleid van de Nederlandse regering. Het Nederlandse veiligheidsdenken in de internationale politiek wordt in hoge mate bepaald door de opvattingen en wensen die de Verenigde Staten hieromtrent hebben. De Nederlandse politici en ook de Nederlandse media zijn sterk geneigd de politieke wereldsituatie te beschouwen door de bril van de Verenigde Staten. Dat geldt bijvoorbeeld ook ten aanzien van Iran. Zou men zich verplaatsen in de positie van Iran, dan zou men zich bedreigd kunnen voelen door Israël dat als enige land in de regio over kernwapens beschikt, en ook door de Verenigde Staten die jarenlang mede Saddam Hoessein hebben bewapend om Iran te bestrijden en die na Irak en Afghanistan bezig zijn Iran als mogelijk nieuw oorlogsgebied aan te merken. Iran zou zich misschien wel tegen deze westerse “agressie” willen wapenen. In de Nederlandse media treffen we echter vooral eenzijdige negatieve berichtgeving over Iran aan en heel weinig over de mogelijk achterliggende motieven (olie, strategische macht) van de Verenigde Staten. Daarmee is dus niet gezegd dat de kritiek op Iran onterecht is. Het heeft lang geduurd voordat men in Nederland het Indonesische vrijheidsstreven als zodanig heeft kunnen erkennen. De vrijheidsstrijders werden in het koloniale denken van de Nederlandse regering en de Nederlandse media gezien als terroristen. En nog steeds kost het de Nederlandse overheid moeite de koloniale bril af te zetten en de gepleegde Nederlandse oorlogsmisdaden te erkennen. Belangen en waarheden In een interview (VredesMagazine, 2, 2009) geeft Rob de Wijk aan dat er grote verschillen zijn tussen de officiële en de werkelijke doelen van het westerse militaire optreden in Irak en Afghanistan. Om de bevolking te winnen voor het binnenvallen van Irak werden eerst als officiële redenen geformuleerd het verdrijven van de tiran Saddam die banden met al-Qaida onderhield en het stoppen van de productie van massavernietigingswapens; toen deze beide redenen aantoonbaar onjuist bleken, werd het brengen van democratie als officieel doel opgeworpen. Hij zegt: “Het brengen van democratie is onzin; dat kan niet; maar het is wel een goed argument om de bevolking mee te krijgen”. En dat terwijl de eigenlijke doelen de controle over de olietoevoer betroffen en de versterking van de militair-strategische positie in het Midden-Oosten. Maar om die redenen zou de bevolking nooit hebben ingestemd met militair ingrijpen. Dat zelfde geldt volgens hem voor Afghanistan: Na de ervaring in Irak zou het Nederlandse volk nooit hebben ingestemd met een militaire interventie tegen de Taliban, al-Qaida en de opleidingscentra voor terroristen. “Daarom heeft de Nederlandse regering het als een humanitaire missie gepresenteerd.” Voorts zegt hij: “Hoofddoel is het besluit tot interventie aanvaard te krijgen en daarom gebruik je die argumenten waardoor je denkt de bevolking mee te krijgen.” In een artikel van Christa Meindersma (de Volkskrant 6-11-2010) staat dat Nederland een politiemissie moet sturen naar Afghanistan met militaire bescherming. Ze zegt: “Een militaire bijdrage maakt ons weer een betrouwbare NAVO-bondgenoot en vijzelt ons internationale imago weer een beetje op. Ook betekent het dat we hogere posities in de militaire commandostructuur in Afghanistan zullen krijgen.” “Het levert internationaal wat aanzien op”. Daar moeten dus de levens van soldaten en burgers voor worden geofferd! Je vraagt je af of het lot van de Afghaanse bevolking hier nog iets mee te maken heeft. Nederland had officieel troepen naar Afghanistan gestuurd, omdat je de mensen daar niet aan hun lot kunt overlaten. Zo zijn er trouwens nog 1000 gebieden op aarde, waar je de mensen niet aan hun lot kunt overlaten, maar die liggen toevallig niet onder het machts-economisch vergrootglas van de Verenigde Staten en daar is voor Nederland dus ook geen “aanzien” te scoren. Als journalisten zich beperken tot het nauwgezet weergeven van wat regeringen en hun persvoorlichters aan informatie presenteren, lopen ze het risico de vertolkers te worden van een gefilterde, vervormde en gemanipuleerde werkelijkheid. Als de regering liegt, liegt de journalist in commissie. Dit houdt in dat een journalist noodgedwongen niet gezagsgetrouw zou moeten zijn om zijn vak goed te kunnen uitoefenen. Zelfs de zo betrouwbaar ogende Colin Powell gaf in de Veiligheidsraad een valse voorstelling van zaken. En uit WikiLeaks blijkt eens te meer hoe belangrijk het niet-gezagsgetrouw zoeken naar informatie is. Johan Barendregt hield in zijn colleges de psychologiestudenten voor dat de grondhouding van een wetenschapper twijfel dient te zijn, met name aan alles wat als waarheid wordt gepresenteerd. Dat zou ook het uitgangspunt van de journalist moeten zijn. De bevolking wordt niks gevraagd Een regering kan aangeven wie de goede en wie de slechte partij is; een regering kan de redenen benoemen waarom een militaire interventie moet plaatsvinden. De vraag is of de bevolking van het land waarin de interventie plaats vindt dezelfde opvattingen en behoeften heeft als die van de regering en als de opvattingen en behoeften van de bevolking zoals door de regering geformuleerd. De regeringsstandpunten komen via de media veel uitgebreider en nadrukkelijker tot de burger dan de standpunten van de bevolking. De enkele niet “embedded” journalist die verslag doet van de standpunten van de bevolking in Afghanistan (bijvoorbeeld Arnold Karskens in zijn weblog 23-9-2010), meldt dat buitenlandse militaire interventie ongewenst is. Ze zien de buitenlanders als agressors. Overigens was ook maar éénderde van de Nederlandse bevolking voor een missie naar Uruzgan. Leon Wecke (2008) haalt onderzoeksresultaten aan waaruit blijkt dat slechts 38% van de Afghaanse bevolking de militaire interventie in hun land steunt. Volgens hem speelt het feit dat Nederlandse troepen deelnemen in een militaire operatie die in de ogen van de Afghaanse bevolking illegitiem is, geen enkele rol in de Nederlandse parlementaire discussie. In plaats van aan militair ingrijpen hebben de Afghaanse burgers veel meer behoefte aan goede niet-corrupte bestuurders, goede voedsel- en drinkwatervoorzieningen, betere onderwijs- en gezondheidsvoorzieningen, en aan goede wetgevers, rechters en ordehandhavers. De beoogde politiemissie zal geen politieagenten opleiden, maar zal onder Amerikaans bevel kansarme jongeren in zes weken opleiden tot paramilitairen om na het vertrek van de Amerikaanse troepen de regering Karzai te ondersteunen in wat dan een burgeroorlog is, aldus Leon Wecke in Trouw (30-10-2010). Het kost natuurlijk veel meer moeite de standpunten van de bevolking in kaart te brengen dan die van de legerleiding en de regering met hapklare persconferenties en perscommuniqués; bovendien staat de legerleiding direct contact met de bevolking niet toe omdat dat te gevaarlijk zou zijn; het zal voor een westerse journalist ook heel moeilijk zijn goede informatie te vergaren onder de bevolking, die de westerse journalisten wantrouwt (en vaak terecht). Als direct informatie vergaren onder de bevolking moeilijk en soms zelfs onmogelijk is, moet de westerse journalist in Afghanistan zich de vraag stellen of hij genoegen moet nemen met eenzijdige informatieverstrekking of dan liever geen informatie verstrekt onder vermelding dat geen betrouwbare informatie te verkrijgen is. De journalist kan besluiten eenzijdige informatie te verstrekken onder vermelding dat de informatie eenzijdig is. Daarmee lijkt het journalistiek geweten gesust, echter wordt door deze journalist onderschat welk effect langdurige eenzijdige informatie heeft op de burger, die allang niet meer opmerkt dat het om eenzijdige informatie gaat. Beleid Welke maatregelen zouden kunnen bevorderen dat de journalist onafhankelijker en objectiever zijn vak uitoefent? Enkele suggesties:

  1. het schrijven van een artikel waarin zo genuanceerd en zo onpartijdig mogelijk verslag wordt gedaan van situaties en gebeurtenissen uit de internationale politiek stelt hogere en meer methodische eisen en vereist beter inzicht in de eigen vooroordelen en valkuilen dan het schrijven van een artikel over sport, eten of royalties, waarbij het vooral gaat om een smeuïg, vaak vooroordelen bevestigend en sensatiezoekend verslag. Met het oog op dit verschil zou het zinvol zijn een beschermde titel journalist in te stellen met een rijksregister en een kwalitatief eisenpakket samen te stellen ten aanzien van de opleiding. De journalist zou goede kennis moeten hebben over de invloed van de media op de beeldvorming van de burger en over de factoren die objectieve berichtgeving in gevaar brengen. Dus wettelijk onderscheid tussen journalisten en smaakmakers/sensatiepers.
  2. Dit houdt ook in de ontwikkeling van een beroepscode voor journalisten en ook voor mediaredacties. Onderdeel hiervan zou het ondertekenen van een onafhankelijkheidsstreven kunnen zijn.
  3. Afgesproken kan worden dat oorlogsverslaggeving pas volledig is, als ook een goed beeld is verkregen van wat de bevolking in het oorlogsgebied aan opvattingen en wensen heeft, dus niet zoals geformuleerd door de regering. In Afghanistan zijn de journalistieke mogelijkheden tot vrije nieuwsgaring beperkt, omdat zelfstandig het oorlogsgebied ingaan gevaarlijk is en door de legerleiding wordt verboden. Als in de toekomst bijna iedereen toegang tot internet zal hebben, zijn de mogelijkheden veel beter. Men zou als beleid kunnen kiezen de bevolking in een oorlogsgebied te voorzien van internet. Informatie via internet zou de “embedded”controle van de legerleiding kunnen opheffen.
  4. In parlementair overleg en in parlementair onderzoek aangaande Nederlandse troepenzendingen zou te allen tijde een onafhankelijk onderzoek naar de opvattingen en wensen van de plaatselijke bevolking moeten worden opgenomen; dus geen verslag van de locale autoriteiten die beweren namens de bevolking te spreken, maar vaak andere belangen hebben.
  5. Initiatieven om WikiLeaks volledig te ondersteunen.
  6. Alvorens het besluit wordt genomen tot deelname aan een militaire interventie zouden journalisten eerst een analyse moeten maken van de mogelijke motieven: niet alleen van de officiële, idealistische motieven, gesteld in termen van boze vijanden en nobele bedoelingen, maar vooral ook in termen van niet-officiële “platte” economische en machtspolitieke motieven (olie, status, invloed, etc.).
  7. Journalisten zouden bij een (voorgenomen) militaire interventie een gedachtenexperiment kunnen doen, waarbij ze zich voorstellen burgers te zijn uit het land waar interventie plaats heeft.

Bijvoorbeeld: Stel dat er in China een terroristische aanslag wordt gepleegd en de terroristen verschuilen zich in Nederland. China besluit met een aantal Zuid-Oostaziatische bondgenoten Nederland binnen te vallen met een troepenmacht, zonder toestemming van de VN, om de terroristen te grijpen. Ze kunnen de terroristen niet vinden en vallen ook België binnen, omdat ze daar zouden zitten. Vervolgens gaan ze oorlog voeren binnen Nederland om Wilders en zijn aanhangers te verdrijven, omdat het merendeel van de Nederlandse bevolking tegen Wilders c.s. is. In China laten ze een selectie Nederlanders op de televisie zien die enthousiast is over de steun die de Chinezen bieden. Daar geloven ze dat China heilzame steun verleent aan de Nederlandse bevolking; die kun je niet aan hun noodlot met Wilderianen over laten. Kunnen we ons voorstellen dat de meeste Nederlanders niet van de Chinese interventie gediend zijn? November 2010 John Zant —– Original Message —– From: “Wecke, L. (Leon)” <l.wecke@fm.ru.nl> To: <j.zant1@chello.nl> Sent: Sunday, November 14, 2010 9:50 PM Subject: artikel >Beste John, > > Je stuk heb ik gelezen. Ik ben het er bijna volledig van harte mee eens, > al doe je mij wel wat veel eer aan door me drie maal te citeren! Je hebt > goed de vinger op de diverse zere plekken gelegd. Ik heb maar een > opmerking met betrekking tot p. 2, waar je schrijft:”Eerst het erkennen > van elkaar ervaren waarheid opent de weg naar overleg en compromissen”. > Dit kan juist ook leiden tot het inzicht dat als gevolg van de > onverenigbare belangen de uitkomst verdere polarisatie en verdere strijd > het gevolg is. Wellicht zou daaraan toegevoegd kunnen worden dat in een > dergelijk geval van buitenaf voldoende druk nodig is om een of beide > partijen tot vergaande concessies te bewegen. Vervolgens kan dan op de VS > gewezen worden als een tot op heden overigens ( in het geval van het > MO-conflict) nog onwillige partij, die tot een dergelijke druk in staat > is, c.q. zou moeten zijn. > Mijn excuses dat ik zo laat reageer, maar zoals ik al schreef zit ik net > in de drukste periode van het onderwijs.

Cyclus: Angst, macht en geweld

John Zant (1948) is, na een loopbaan als psycholoog in een revalidatiecentrum, actief op gebied van vredeseducatie. Hij sluit zich aan bij het Humanistisch Vredes Beraad (HVB), wordt lid van de werkgroep Vrede en Veiligheid van Groen Links, wordt ambassadeur voor de Vreedzame School en publiceert artikelen over vredeseducatie waaronder de cyclus “Angst, macht en geweld”. De motivatie hiervoor wordt gevormd door zijn verbijstering dat gewone vredelievende mensen al eeuwen achtereen en iedere keer weer schijnbaar zonder van het verleden te leren, door hun leiders kunnen worden geprogrammeerd tot moordmachines. De cyclus is een zoektocht naar de ingrediënten van de methodologie van het geregisseerde geweld.

De cyclus bestaat uit drie delen en is in drie opeenvolgende nummers van het VredesMagazine verschenen:

1. Angst en macht

2. Geweld en economie

3. Voorwaarden voor vrede

Angst en macht (deel 1)

Angst en geruststelling

Iemand die zich angstig en onzeker voelt zoekt houvast. Iemand die houvast biedt aan angstigen en onzekeren zal steun oogsten; geloof, hoop en liefde worden betuigd door degenen die gerustgesteld zijn of denken te worden aan mensen die weten te overtuigen als houvast, redder, probleemoplosser, angstbeteugelaar, etc.

Waar zijn mensen zoal bang voor? Mensen zijn vooral bang voor verschijnselen die hen mogelijk kwaad kunnen doen en die ze niet kunnen begrijpen, hanteren of voorspellen, zodat ze niet in staat zijn het kwaad te voorkomen, af te weren en te beëindigen.

Angst en goden

De primitieve mensen waren bang voor alle natuurkrachten die ze niet begrepen en die zomaar ziekte, dood en verderf konden zaaien. Van die ongrijpbare dreigingen probeerden ze zich een voorstelling te maken en ze probeerden manieren te zoeken waarmee ze meer grip op die verschijnselen konden krijgen. Dat deden ze enerzijds door kennis te vergaren omtrent de voorspelbaarheid en het systeem in die verschijnselen en anderzijds, voor zover de kennis tekort schoot, veronderstellingen te maken. Ze ontwikkelden een soort theorie over de bedreigende verschijnselen gebaseerd op een mengeling van kennis en veronderstellingen. Hoe groter het ingeschatte risico door de dreiging te worden getroffen, des te groter de angst en des te sterker de neiging om de veronderstellingen voor waar aan te nemen. Bij gebrek aan kennis kan een mens zich in tijd van nood beter vastklampen aan een geloofwaardige veronderstelling dan aan niets. De primitieve mensen veronderstelden dat goden de drijvende krachten waren achter allerlei onvoorspelbare en dreigende natuurverschijnselen. Ze gingen pogingen doen die krachten te bezweren door de goden gunstig te stemmen met allerlei offers en rituelen. 

Angst en leiders

Wat angstige mensen vooral ook doen is houvast zoeken bij elkaar. Het is in zekere mate geruststellend dat een ander mens dezelfde angsten heeft als jij en het is handig samen middelen te bedenken hoe je het gevaar kunt bezweren. In contacten met andere mensen leert een mens te profiteren van reeds bestaande, opgebouwde kennis. Er zijn ook mensen die zich onderscheiden in de mate waarin zij kennis hebben vergaard en verbanden kunnen leggen tussen diverse kenniselementen. Zulke wijze mensen verwierven hiermee een zekere autoriteit en het verschaft een relatief gevoel van veiligheid je te verlaten op het oordeel van die wijze mensen. Nog prettiger is het als je de totale angstbezwering aan de wijze autoriteiten kunt delegeren, dat geeft een opgelucht gevoel in de zin dat je verantwoordelijkheid kunt overdragen aan de autoriteit. Het heeft ook het grote voordeel dat, als de dreiging weer eens pijnlijk toeslaat, je degene die je met gedelegeerde verantwoordelijkheid hebt bekleed, de schuld kunt geven. Het pleit jezelf in ieder geval vrij, want als de autoriteit de dreiging al niet kan afwenden wat had jij dan kunnen uitrichten als schamele nonautoriteit.

Autoriteit en prijs

Voor niets gaat de zon op; goede raad is duur. De wijze autoriteit wil zijn kennis en inzichten ter beschikking stellen aan anderen en wil ook wel de gedelegeerde verantwoordelijkheid van anderen op zich nemen en misschien zelfs bij niet succesvol afgeweerde dreiging de verantwoordelijkheid van de kwade gevolgen op zich nemen, maar daar moet dan wel iets tegenover staan. Om zijn rol als autoriteit goed te kunnen vervullen wil hij vrijwaring van andere taken en plichten, en wil hij extra faciliteiten en hulpmiddelen. Het gewone volk is daartoe gaarne bereid, want het bezweren van je eigen angst is een flinke investering waard. En zo is daar een autoriteit bekleed met status en macht, en voorzien van faciliteiten en hulpmiddelen. Daarmee is het behalve een door de verantwoordelijkheid zware positie ook een aantrekkelijke positie: status, macht, ontslagen van allerlei taken en plichten, extra faciliteiten en hulpmiddelen.

Autoriteit en legitimiteit

De autoriteit kent drie soorten problemen: 1. Omdat niets menselijks hem vreemd is, zal hij de neiging hebben om in de verhouding tussen enerzijds te dragen verantwoordelijkheid en anderzijds status, macht, etc. het zwaartepunt zoveel mogelijk bij het laatste te leggen en te trachten zoveel mogelijk verantwoordelijkheid vooral op de schouders van anderen te laden, zeker als het kwaad weer eens met pijnlijke gevolgen heeft toegeslagen. Dus wel de lusten en liefst niet de lasten; zondebokken zijn welkom. 2. Natuurlijk zijn er meer mensen die met begerige ogen kijken naar de bevoorrechte positie van de autoriteit, waarbij ze uiteraard ook veel meer de lusten dan de lasten op het oog hebben. Sommigen zullen omdat ze zelf de positie van autoriteit ambiëren, de positie van de autoriteit proberen aan te vechten door aan te tonen dat je zelf meer kwaliteit in huis hebt als het gaat om inzicht en probleemoplossend vermogen. Anderen zullen de autoriteit doelbewust in een negatief daglicht proberen te plaatsen. Dus goedschiks of kwaadschiks wordt de legitimiteit van de autoriteit ter discussie gesteld. 3. Het verwerven van autoriteit is een hele kunst, het handhaven ervan zo mogelijk een nog grotere. Je hebt weliswaar je autoriteit verworven door je kennis en je inzicht hoe het kwaad te bezweren. Autoriteit blijft echter mensenwerk en dus zullen de kennis en inzichten nooit zo volledig zijn dat alle kwaad is doorgrond en adequaat bestreden of voorkomen. De autoriteit heeft lang niet alle pasklare antwoorden op alle dreigende gevaren en dat maakt de autoriteit kwetsbaar.

Autoriteit en verabsolutering

Het tekort aan kennis, inzicht en probleemoplossend vermogen kan een autoriteit ertoe brengen zijn positie te beschermen door de leemten te vullen met veronderstellingen en die te presenteren als zekerheden en te eisen dat de volgelingen die ook als zekerheden accepteren (een soort blufpoker). Uit eigen onzekerheid wordt de autoriteit autoritair en op dat moment gaat gelegitimeerde macht over in machtsmisbruik. Bij machtsmisbruik worden veronderstellingen geponeerd als zekerheden uit eigen belang. De waarheid, waarbij het onderscheid tussen bewezen kennis en veronderstelling nauwgezet wordt gemaakt, wordt gemanipuleerd. Misinformatie wordt als feit gepresenteerd om de belangen van de autoriteit te dienen in plaats van het algemeen belang waartoe de gedelegeerde autoriteit was aangesteld.

Autoriteit en machtsmisbruik

Het is zeer de vraag of een autoriteit die zich uitsluitend baseert op ware kennis en eerlijkheid betracht omtrent de leemtes daarin, zich zal kunnen handhaven, terwijl zijn concurrenten zich van niet integere middelen bedienen om de autoriteit in diskrediet te brengen en hun eigen “autoriteit” in een gunstig daglicht te plaatsen. Mahatma Gandhi was misschien zo’n integere uitzondering. Waarschijnlijk is het zo dat het verwerven en handhaven van autoriteit niet zonder het manipuleren van informatie kan met alle gradaties van reclame maken, uitvergroting, halve waarheid, leugentjes om bestwil tot grootschalig bedrog.

Religieuze en profane autoriteit

In het bovenstaande is nog geen onderscheid gemaakt tussen het bovenaardse kwaad en het aardse kwaad, tussen autoriteit zijn op gebied van bovenmenselijke fenomenen en op gebied van menselijke alledaagse problemen; je kunt autoriteit zijn omdat je het kwaad der goden kunt bezweren of omdat je goed ruzies kunt beslechten of een goede jacht organiseren. Bij primitieve volkeren liggen deze beide vormen van autoriteit nog niet ver van elkaar, maar gaandeweg komt er een onderscheid tussen geestelijke en wereldlijke autoriteit. Tegenwoordig is dit onderscheid in de ene maatschappij strikter en consequenter doorgevoerd dan in de andere. Maar of het nu geestelijk leiders met hun religies betreft of wereldlijk leiders met hun politieke ideologieën, de bovenbeschreven stellingen met betrekking tot het verwerven en handhaven van autoriteit zijn in beide gevallen volledig van toepassing.

Angst en manipulatie

Als je weet dat bange en onzekere mensen de neiging hebben houvast te zoeken bij een autoriteit, hoe kun je deze kennis dan systematisch aanwenden voor eigen belang of voor jouw belangengroep? Je kunt als belanghebbende afwachten tot mensen voldoende bang worden en hopen dat ze jou zullen kiezen als hun redder in de nood, maar je kunt het noodlot natuurlijk ook een handje helpen door niet te wachten tot de angst ontstaat, maar door die angst zelf te creëren en je vervolgens op te werpen als de redder in deze (zelf gecreëerde) nood. Zo hebben geestelijk leiders hel en verdoemenis bedacht en ook de duivel, en hebben ze de gelovige voorgehouden dat als hij maar doet wat zij zeggen, de hemel wacht en misschien zelfs het aards paradijs. De massa, mits bang genoeg, bleek bereid grote sommen gelds af te staan aan de geestelijk leiders en was bereid met concurrerende groepen de strijd aan te gaan en desnoods het eigen leven te offeren. Zo hebben de wereldlijk leiders de “vijand” bedacht, een rol die afhankelijk van de gekozen ideologie nu eens met jood werd aangeduid door het nazisme, dan weer met kapitalist door het marxisme, en dan weer met communist, moslim-fundamentalist of terrorist door de zogenaamde vrije westerse democratie.

Ik en mijn vijand

Wie is mijn vijand? Mijn vijand is degene die mij of mijn dierbaren opzettelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen; het is ook degene die de persoonlijke levenssfeer van mij of van mijn dierbaren schaadt of dreigt te schaden, waarbij levenssfeer zoiets is als vrijheid van denken spreken en handelen (met de aantekening dat mijn vrijheid niet ten koste van die van een ander zou moeten gaan). Ik en mijn dierbaren vormen een wij-groep in engere zin: wij hebben een persoonlijke, emotionele band met elkaar. Er zijn ook wij-groepen in ruimere zin: buurtgenoten, clubgenoten, collega’s, stadgenoten, landgenoten. Zijn degenen die een van mijn wij-groepsleden in ruimere zin belagen, ook mijn vijanden? In mijn gevoel niet. Maar ik weet dat veel anderen daar andere gevoelens bij hebben dan ik. Wel vind ik dat daar door het door mij gekozen gezag tegen opgetreden dient te worden, waarbij het gezag een op goede rechtsbeginselen georganiseerde en gecontroleerde organisatie (politie) is/moet zijn. Zijn degenen die door mij gekozen vertegenwoordigers belagen, mijn vijand? In zekere zin wel, als direct of indirect de levenssfeer van mij en mijn dierbaren bedreigd wordt. Als een gek onze minister-president vermoordt, beschouw ik die niet als vijand. Als een leider van een ander land de opdrachtgever is van een aanslag met als doel de samenleving te destabiliseren, dan beschouw ik de opdrachtgever als vijand, meer nog dan de dader zelf. Zijn de soldaten van een vijandelijk leger mijn vijand? De meeste mensen zullen volmondig met ja antwoorden. Ik twijfel. Natuurlijk is degene die een geweer op mij richt mijn vijand. Maar stel, dat zijn leider en mijn leider ruzie hebben en hebben besloten die met een oorlog uit te vechten. Ik lig in de ene loopgraaf en de soldaat van de tegenpartij in de andere loopgraaf, zo’n 100 meter verderop. Ik heb nog nooit iemand gedood of willen doden; hij ook niet. We kennen elkaar niet en hebben elkaar nog nooit een strobreed in de weg gelegd. Moeten wij nu op elkaar gaan schieten? Ik gebruik hier het woord “wij” voor de vijandelijke soldaat en mijzelf; we zijn lotgenoten die met angst en vreze huis en haard hebben verlaten omdat we de opdracht hebben gekregen de ruzie tussen onze leiders door middel van een oorlog uit te vechten. Wij hebben geen ruzie; we zijn eigenlijk geen vijanden van elkaar. Toch schiet ik misschien, ook al doe ik dat liever niet, uit angst dat de ander misschien schiet, ook uit angst; dan kun je maar beter het eerst schieten en schiet je iemand neer die je niet kent en die je nooit kwaad heeft gedaan, of je treft toevallig een voorbij lopende vrouw met kind, en dat heet dan “collateral damage”. Hoe kun je jezelf nog recht in de ogen kijken als je geschoten hebt op mensen die je niet kent en die je nooit iets misdaan hebben, maar die je leider “vijanden” noemt? Misschien is de werkelijke vijand niet die bange onbekende soldaat in die andere loopgraaf, maar is mijn echte vijand degene die mij beveelt op een onschuldige medemens te schieten en is zijn echte vijand degene die hem beveelt op mij te schieten.

Stellingen

Je grootste vijand is niet de benoemde vijand, maar je eigen leider die een door hem benoemde vijand de oorlog verklaart. Als alle soldaten in plaats van te schieten op de benoemde vijand hun eigen leider arresteren, is er nooit meer oorlog. Oorlog lijkt binnen het door de leider gepresenteerde denkkader misschien de enige oplossing, maar dat is niet zo, zelfs als de voordelen op de korte termijn evident zijn, want op de lange termijn zijn er alleen maar verliezen. Oorlog heeft alles te maken met macht en geld van een machtselite en heeft niets te maken met idealen en hogere waarden, bijvoorbeeld: Nederland stuurt troepen naar Afghanistan met als officiële reden dat je die mensen daar niet aan hun lot kunt overlaten. Zo zijn er nog 1000 gebieden op aarde waar je de mensen niet aan hun lot kunt overlaten, maar die liggen toevallig niet onder het machts-economisch vergrootglas van de USA.

John Zant

Gepubliceerd in het VredesMagazine 2009 nr. 1, p. 26-29.

Bloedzuigertje spelen

BLOEDZUIGERTJE SPELEN

De regels van het moordende machtsspel tussen een ondergeschikte en een bovengeschikte

Inleiding

Over het algemeen wordt het nuttig geacht een leider aan te stellen als er een groepsproduct moet worden geleverd. Het erkennen van het nut van leiderschap is snel geaccepteerd, het opvolgen van de aanwijzingen van de leider is minder makkelijk te accepteren, zeker als diens aanwijzingen afwijken van de wensen en verwachtingen van het groepslid; de legitimering van de leider door het groepslid is in het geding en de machtsstrijd kan beginnen. Een van de krachtigste pogingen om het gezag van de leider te ondermijnen is het bloedzuigertje spelen.

De spelregels

  • Het groepslid neme een inhoudelijk onderwerp bij de kop; het maakt niet uit of het een belangrijk of een onbelangrijk onderwerp is. Het gaat om het machtsspel en niet om de inhoud.
  • Het groepslid begint te zuigen: Het groepslid geeft aan het niet eens te zijn met de aanwijzingen van de leider en gaat de strijd met de leider aan op een beschuldigende toon. Het groepslid betoogt dat hem geen enkele blaam treft en kiest voor systematisch externaliseren van de verantwoordelijkheid.
  • Essentieel is dat de verantwoordelijkheid voor het conflict bij de leider wordt gelegd. De argumentatie is van ondergeschikt belang; het doel is niet gelijk te hebben, maar gelijk te krijgen, een subtiel doch belangrijk verschil.
  • Het groepslid doet er goed aan verbaal en vooral nonverbaal te zoeken naar steun van de andere groepsleden en speculeert erop dat er altijd andere groepsleden zullen zijn die ook nog een appeltje met de leider hebben te schillen, ook al betreft het inhoudelijk een heel ander onderwerp.
  • Door de beschuldigende toon is de leider meteen in het defensief gedrukt en des te sterker naarmate andere groepsleden hun kans ook schoon zien de leider eens stevig aan te pakken. Vanuit die defensieve positie is het zeer lastig opereren voor de leider: Hij kan op vele wijzen verkeerd reageren en maar op één, nogal ingewikkelde manier, correct.
  • Door de beschuldigende opmerking te negeren en niet te reageren, laadt de leider het verwijt op zich van desinteresse, veronachtzaming, lafheid, etc. De leider wordt gedwongen te reageren.
  • Door met het groepslid in discussie te gaan over de inhoud van de beschuldiging, is de leider gedoemd te verliezen, omdat zowel het onderwerp als de inhoudelijke argumentatie er volstrekt niet toe doen; door te pogen het groepslid op inhoudsniveau te bestrijden delft de leider het onderspit, zelfs als hij in staat is aan te tonen dat hij inhoudelijk gelijk heeft, want de bereidheid om hem zijn gelijk te geven ontbreekt. Met speels gemak brengt het groepslid desnoods een nieuw onderwerp in en laat het spel gewoon weer opnieuw beginnen.
  • De enig correcte manier om te reageren is met metacommunicatie die neerkomt op de opmerking: “jij bent bloedzuigertje aan het spelen”. Dit is weliswaar de enig juiste voortzetting, maar geen voldoende voorwaarde voor succes.
  • Het groepslid kan verontwaardigd ontkennen dat er sprake is van bloedzuigertje spelen en met droge ogen beweren dat het hem uitsluitend om een inhoudelijk verschil van mening gaat. Dit is een effectieve leugen op het moment dat de leider zich alsnog laat verleiden tot een inhoudelijke discussie.
  • Ook als de leider niet in deze val trapt en persisteert in de stelling dat het groepslid bloedzuigertje aan het spelen is, is de strijd nog steeds niet in zijn voordeel beslecht.
  • Als het groepslid merkt dat hij ontmaskerd dreigt te worden en de strijd niet op het inhoudsniveau kan houden, staat hem nog een uiterst krachtige manoeuvre ter beschikking: de slachtofferrol, de troefkaart bij uitstek in ieder machtsspel.
  • Met opgezwollen aderen en rode vlekken in de hals kan het groepslid met door opwellende tranen verstikte stem naar voren brengen dat hij het gevoel heeft dat het vertrouwen bij de leider in het groepslid ontbreekt of dat het gedrag van de leider het groepslid een verdrietig gevoel bezorgt. Aangezien het een gevoel van het groepslid betreft, heeft de leider daar geen enkele grip op, zeker niet – het zij nogmaals benadrukt – met inhoudelijke argumenten.
  • Juist door het slachtoffergedrag op agressieve wijze in de machtsstrijd te brengen verschaft het groepslid de leider een valide reden tot wantrouwen; door dit te doen bewijst het groepslid dat hij niet te vertrouwen is.
  • Ieder mens die verbaal maar vooral non-verbaal zijn emotionele nood kenbaar maakt, kan rekenen op bijna reflexmatige, dus niet op de ratio gebaseerde, emotionele steun van andere groepsleden. Dus het groepslid hoeft slechts hulpeloos met betraande ogen de groepsgenoten aan te kijken en de kans dat vervolgens meer groepsleden beschuldigend naar de leider kijken is bijna honderd procent.
  • Dit is het spannendste moment; de leider loopt het risico zich emotioneel te laten meeslepen in dit machtsspel en kan door de verwarring in de verleiding komen alsnog de strijd terug te brengen naar het inhoudsniveau. Dat heeft het ogenschijnlijk voordeel dat daarmee de emotionele spanning terzijde wordt geschoven, maar het groepslid ruikt bloed en zal het spel vanuit de oersterke emotionele slachtofferrol blijven spelen.
  • Opnieuw dient gesteld te worden, dat het groepslid door te externaliseren en de slachtofferrol uit de hoed te toveren poogt de leider onderuit te halen in plaats van een zogenaamd inhoudelijk probleem op te lossen.
  • De leider kan nu op twee manieren reageren: 1. De leider deelt de rode kaart uit onder het uitspreken van de formule: “Jij bent bloedzuigertje aan het spelen en dat is verboden”. Bij pogingen dit spel voort te zetten worden harde sancties in het vooruitzicht gesteld en bij herhaling worden deze sancties geëffectueerd. 2. De leider onderkent dat iemand die vaak bloedzuigertje speelt een gekwetst ego heeft als gevolg van verregaande krenking door belangrijke autoriteitsfiguren in het verleden. De persoon met het gekwetste ego is voortdurend op zoek naar erkenning en bevestiging met name van autoriteitsfiguren en neemt daardoor altijd veel tijd en aandacht in beslag. Kenmerkend is dat hierbij ieder gevoel van (zelf)relativering ontbreekt. Door een kleinigheid kan het groepslid zich wederom gekwetst voelen door de leider. Anderzijds nodigt het gedrag van het groepslid de leider niet bepaald uit tot erkenning en bevestiging. Zo ontstaat gemakkelijk een vicieuze cirkel. De oplossing kan uitsluitend worden gevonden door wederzijds inzicht en erkenning van deze vicieuze cirkel, waarbij het groepslid afziet van verder bloedzuigertje spelen, externaliseren en de slachtofferrol zoeken, en waarbij de leider extra aandacht besteedt aan het geven van erkenning en bevestiging. Misschien dat dan alsnog wederzijds vertrouwen kan groeien in het besef dat krachten die buiten de relatie van de leider en het groepslid liggen hun relatie belasten. Misschien dat het groepslid uiteindelijk zelfs tot een uitspraak kan komen zoals die van een wereldberoemd gekwetst ego dat uiteindelijk veel internationale erkenning heeft gekregen: “I burn a lot of calories to be me”.