Wie heeft de wijsheid in pacht?

BOEKBESPREKING: Wie heeft de wijsheid in pacht? E.P. Veening: Klein Handboek Filosofische Consultatie volgens Aristonide Methodiek. Groningen, E.P. Veening/ Stichting De Hoofdzaken, 2e ed., 2006.

Inleiding

Filosofische consultatiepraktijken vormen sinds 1987 een nieuwe loot aan de boom der wijsbegeerte. Dit handboekje is een poging het werkterrein van de filosofisch consulent af te bakenen en een beschrijving te geven van de doelstellingen en werkwijze. Binnen de filosofische consultatiepraktijken wordt door de auteur onderscheid gemaakt tussen de zogenoemde “Aristonide” en de zogenoemde “Platonide” methodiek.

Werkterrein

De auteur neemt de “Drie Werelden Theorie” zoals door Popper in zijn boek “Objective Knowledge” (1972) geformuleerd als uitgangspunt: De eerste wereld is de materiële, objectieve buitenwereld en is het terrein van de natuurwetenschappen. De mens is hiervan ,als lichaam, een onderdeel. Binnen de gezondheidszorg zijn artsen en paramedici actief op dit terrein. De tweede wereld is de subjectieve binnenwereld van ervaringen, gewaarwordingen, belevingen en emoties, het terrein van psychologen en psychotherapeuten. De derde wereld is de wereld van opvattingen, denkbeelden en theorieën met als ingrediënten concepten, begrippen en abstracties. Deze wereld wordt door de auteur opgevat als objectieve wereld en vormt het terrein van de “vak-denker” (filosoof) en “vak-mee-denker” (filosofisch consulent). Er is natuurlijk overlap tussen de werkterreinen. De arts kan zich ook bewegen op het terrein van de psychosomatiek, maar is daarmee nog geen psycholoog. Analoog hieraan redeneert de auteur dat een cognitieve psycholoog nog geen filosoof is. De vraag is of de derde wereld wel objectief genoemd mag worden. De concepten en theorieën van de wiskunde wel, maar de opvattingen en denkbeelden van gewone mensen in hun dagelijkse denken zeker niet; daar speelt een grote mate van subjectiviteit een rol. Het door Descartes geïntroduceerde dualistische denken in termen van lichaam en geest was een analytische reductie die veel vruchtbaar onderzoek heeft opgeleverd maar in de praktijk van de gezondheidszorg ook belangrijke nadelen heeft. De tegenbeweging wordt gevormd door het integrale of biopsychosociale denken. Door de ontwikkelingen op gebied van de neurowetenschappen wordt in toenemende mate voor allerlei psychologische processen een neurofysiologisch substraat gevonden. Binnen de psychotherapie kom je bijna geen exclusieve gedragstherapeuten of cognitieve therapeuten of emotiegerichte therapeuten tegen. Het is opvallend dat juist nu de menswetenschappelijke trends neigen naar meer integratie, de auteur juist pleit voor een afgeschermd terrein dat exclusief de filosofisch consulent toebehoort, die het denken als geïsoleerd fenomeen benadert zonder verstoring door zaken als emoties. De auteur stelt nadrukkelijk dat emotionele problemen niet thuishoren op het spreekuur van de filosofisch consulent. Maar in de dagelijkse praktijk van menselijk functioneren en communiceren is dat kunstmatige onderscheid niet vol te houden, interessant voor filosofische boeken met reductionistische beschouwingen, maar niet realistisch in een consultatiepraktijk.

Onderscheid tussen Aristonide en Platonide

In zijn boek “The Architectonics of Meaning” (1985) onderscheidt W. Watson twee vormen voor filosofische praktijkvoering: Aristotelische en Platoonse. De Aristotelische consulent ordent samen met de klant diens vragen door ze als puzzels te beschouwen en daarop kritisch te reflecteren, waarbij de consulent als instrument fungeert voor de klant. De Platoonse consulent heeft zelf een perspectief dat inzicht geeft in wezenlijke vragen; hij helpt de klant zijn eigen kern te (her)ontdekken en fungeert daarbij als gids voor de klant. De auteur neemt dit onderscheid over en omschrijft dat nader door te stellen dat de “Aristonide” consulent de door de klant geformuleerde vraag als zodanig serieus neemt zonder de vraag “om te duiden” of te interpreteren zoals de “Platonide” consulent; de beide benaderingen zijn “rationeel” versus “therapeutisch”, en gebaseerd op “zorgvuldig nadenken” versus “innerlijk weten”. Kenmerken van de “Aristonide” consulent zijn: Hij bejegent de klant als denker, is door de klant dienstbaar te gebruiken, geeft geen suggesties en adviezen, richt zich niet op levensgeschiedenis of privéomstandigheden van de klant, laat beslissingen aan de klant, laat de onderwerpkeuze aan de klant, geeft geen moreel oordeel over de leef- en handelwijze van de klant, accepteert en respecteert de leefwijze van de klant, bemoeit zich niet met het leven van de klant, en biedt de klant tegen betaling alleen tijd en expertise. De auteur geeft aan dat beide benaderingen een duidelijke overlap hebben. In zijn boek richt hij zich op de “Aristonide” benadering. De auteur onderscheidt vier soorten klanten voor de “Aristonide” consulent: klanten met een eigen filosofie of idee, waar ze kritisch en deskundig commentaar op willen, klanten die een belangrijke beslissing moeten nemen en alle aspecten van hun keuzen op een rijtje willen zetten, klanten met een bepaalde levensovertuiging waar ze zich niet meer in thuis voelen, en, de grootste groep, klanten met vragen rond hun (toekomstige) levensinvulling. Waarom de auteur kiest voor de neologismen “Aristonide” en “Platonide” terwijl er bestaande termen zijn, is niet duidelijk. Gebruik van de termen Aristotelisch en Platoons zou zijn betoog geen geweld aandoen; bovendien kan “Aristonide” verwijzen naar Aristoteles, maar evengoed naar Aristophanes, wat niet de bedoeling is. Met het bedenken van een neologisme heb je nog geen nieuwe theorie. De vraag is of de auteur de rol van de “Aristonide” consulent niet onmenselijk ideaal heeft gedefinieerd. Zelfs de “vak-mee-denker” is ook maar een mens die voortdurend moreel oordeelt, vooroordelen heeft, voortdurend te maken heeft met eigen emoties en reageert op emotioneel gedrag van de klant. Van de Rogeriaanse school uit de psychotherapie hebben we geleerd dat de therapie non-directief noemen nog geen non-directieve therapie oplevert. De auteur suggereert dat de consulent niet sturend wil zijn, maar zal dat, of hij dat wil of niet, toch blijken te zijn. In die zin is de term consulent ook verwarrend: Consultatie betekent: vragen van advies en richtlijnen. Een consulent geeft dus adviezen en richtlijnen, maar volgens de auteur doet de “Aristonide” consulent dat nou juist niet. De klant die een dergelijke consulent bezoekt, dient dus de door de term “consulent” gewekte verwachtingen bij te stellen.

Valkuilen

De auteur benoemt diverse valkuilen voor de praktiserend ”Aristonide” consulent: –de eigen ervaringen tot norm voor de ander maken (“dit is een grondpatroon in het denken van de Platonide praktijkvoerders”) –reddersfantasie (“professionele grootheidswaan”) –ongeduld (het soms trage denktempo van de klant niet respecteren) –vooroordelen (“rustig, open, aandachtig en geconcentreerd luisteren, en oprecht nieuwsgierig zijn; daar gaat het om!”) Dit lezend wordt de indruk gewekt dat de auteur door de valkuilen te benoemen ze ook kan vermijden. De in kuilen vallenden zijn echter niet alleen de “Platonide” praktijkvoerders en de mensen die er niet in slagen rustig, open, etc. te zijn, maar zijn alle mensen zonder uitzondering, dus ook de “Aristonide vak-denkers”. In zijn boek “Idolen van de Psycholoog” (1964) beschrijft J. Linschoten juist de onvermijdelijkheid van (voor)oordelen, veronderstellingen, gedragstendenties, etc. en dat iedere professional zich daar voortdurend van bewust dient te zijn en vooral niet de illusie van de vermijdbaarheid moet koesteren, want dan houdt hij zichzelf voor de gek, en wat erger is ook de klant.

Succes

De auteur vraagt zich af wanneer een consult geslaagd genoemd mag worden. Hij noemt dit een centraal maar ook een “marginaal” thema. Onderzoek hierover bestaat kennelijk niet, want de auteur refereert aan onderzoek naar succes van diverse psychotherapeutische scholen, waaruit blijkt dat de schoolgebonden factoren veel minder bijdragen aan het succes dan aspecifieke factoren als warmte, echtheid en respect. Hij zegt: “Ik neem blind aan dat dat ook voor filosofen zal gelden: Als ze succes hebben en tevreden klanten hebben en markten veroveren, dan zal dat niet primair een kwestie zijn van Aristonide of Platonide”. Maakt de auteur hiermee van zijn eigen boekje uiteindelijk een “marginaal” thema? Wat in ieder geval aanzienlijk tot het succes zal bijdragen is dat de klant met zijn “Aristonide” filosofische consulten veel status kan verwerven onder vrienden en bekenden.

Bespiegelingen over een filosofiedebat

Inleiding

Op 27 mei 2011 werd door het Centrum voor Arbeid en Gezondheid Amsterdam Reade een symposium georganiseerd over “Filosofische praktijken in de gezondheidszorg”. Tien personen met een filosofische achtergrond gingen met elkaar en met een aantal personen voornamelijk uit de geestelijke gezondheidszorg in debat. Rond de kring van debatterenden zaten de belangstellende toeschouwers op een verhoogde ring, een uitnodiging tot beschouwing letterlijk op meta-niveau. Enkele van mijn persoonlijke bespiegelingen als toeschouwer schrijf ik hier neer.

Wat is filosofie?

Wat me allereerst opviel was dat (bijna) iedere zin die door de debatterende filosofen werd uitgesproken, de term filosofie, filosoof of filosofisch bevatte. Bij mij riep dat de vraag of wat zulks zou kunnen betekenen.

  • Is dat een direct gevolg van de inhoud van dit symposium?
  • Is hier sprake van een gesloten elite die zich uitput in het voortdurend strelen van elkaars en eigen ego, de voortdurende superioriteit benadrukkend ten opzichte van het gewone volk?
  • Is hier sprake van een beroepsgroep met een identiteitscrisis, zich voortdurend afvragend wat filosofie in essentie is, en voortdurend de behoefte voelend zich ten opzichte van andere wetenschappen te rechtvaardigen bijvoorbeeld door te pogen de filosofische praktijk voor evidence based te laten doorgaan, zonder dat daar overigens overtuigende argumenten voor werden genoemd?

Stelling: Filosofie is de kunst van het voortdurend vragen stellen op meta-niveau. Wat ik mij, als leek, bij filosofie voorstel is, dat er tijdens de studie aandacht wordt besteed aan belangrijke historische denkers die ons leren op welke wijzen en op welke dimensies je je vragen kunt stellen, op de dimensie van de logica, ethiek, machtsverhoudingen, meten met twee maten, etc. Met name bij alles wat mensen voor waar aannemen, stelt de filosoof vragen aan de houdbaarheid van die waarheden, de twijfel als grondhouding. Populair gezegd stelt de filosoof voortdurend de vraag: “Waar zijn wij nou helemaal mee bezig?” Die existentiële vraag kan de filosoof stellen aan zijn eigen functioneren of aan dat van een ander individu, of dat van een groep, of dat van een natie, of maatschappij, of protocol van regels, etc. Is het op grond hiervan dan niet meer voor de hand liggend dat de filosofie, in plaats van aannemelijk te maken dat zij ook tot de disciplines behoort die evidence based werken, de vraag stelt wat dat evidence based werken in de praktijk betekent?

Evidence based werken

Waarom heeft men pas de laatste decennia de mond van vol van evidence based werken, terwijl de principes van wat wetenschappelijk is toch al heel wat langer gelden? Is er sprake van een modeverschijnsel? Hoeveel procent van de uitspraken van een therapeut tegen zijn cliënt zijn daadwerkelijk evidence based en hoeveel procent berust op niet gesystematiseerde (niet wetenschappelijk getoetste) empirische kennis en ervaring (klinische blik) , of op educated guesses (bluf)? In hoeverre is evidence based werken een voortdurend na te streven (overigens onbereikbaar) wetenschappelijk ideaal, en in hoeverre is er sprake van overmatige pretentie, modieuze reclamepraatjes en zelfpromotie? Is filosofie niet veeleer de methodologie van de methodenleer, de wetenschap die de in de praktijk toegepaste en wetenschappelijk genoemde methoden tegen het licht houdt?

De filosoof als therapeut?

Sommige filosofen zijn actief in een therapeutische setting waarin ze met cliënten existentiële vragen bespreken, zonder dat ze als therapeut aangemerkt willen worden. Het zou niet om therapeutische technieken of adviezen gaan, maar om het stellen van vragen. Ik moet hierbij denken aan de non-directieve therapie van Rogers, waarin de cliënt centraal staat en de therapeut het gesprek nadrukkelijk niet wil sturen. Dat bleek voor de Rogerianen nog een lastige opgave, want uit observaties van de therapeutische gesprekken bleek, dat de non-directieve therapeut met nonverbale signalen en met de timing van reacties als “hmm” uitermate sturend functioneerde in het gesprek met de cliënt. De vraag is in hoeverre de praktiserend filosoof er in relatie tot een cliënt in slaagt uitsluitend vragen op te werpen zonder sturing te geven en zonder expliciete en impliciete adviezen te geven. Tijdens het debat werd ook de vraag gesteld wat de overeenkomst is tussen psychoanalyse en praktiserende filosofie. Sommigen zagen overeenstemming in de zin dat er in breder perspectief beschouwing van iemands leven plaats heeft. Centraal uitgangspunt in de psychoanalyse is echter de duiding, terwijl de filosofie –volgens mij althans- als uitgangspunt het stellen van vragen heeft. De vraag is ook of de gezondheidszorg op nog meer therapeutisch acterende rollen zit te wachten als de praktiserend filosoof of existentieel therapeut.

Filosofie en de professionele therapeut

Is er een filosoof nodig voor de therapeutische praktijk of hoort iedere therapeut ook filosoof te zijn? Is iedere therapeut die zich professional wil noemen het niet aan zijn stand verplicht zich als filosoof te gedragen en zich voortdurend vragen te stellen als: -wat betekent mijn rol voor de cliënt? -wat betekent de setting waarin ik werk voor de cliënt? -wat zijn mijn eigen doelen, motieven, behoeften, emoties in mijn rol als hulpverlener? -in hoeverre leg ik de cliënt mijn waarden en normen op? -hoe is mijn relatie met de cliënt: paternalistisch, symmetrisch, non-directief? -hoe kleuren externe eisen van productie, beperkte kaders door directie of verwijzers of verzekeraars de interactie met de cliënt? -in hoeverre neem ik verantwoordelijkheid van de cliënt over en waar is dat terecht en waar niet terecht? -etc. etc. De vraag is of een gekwalificeerde hulpverlener zich professional kan noemen zonder zich bovenstaande of vergelijkbare vragen op meta-niveau structureel en dagelijks te stellen.

Rol van de filosoof in de gezondheidszorg

In de opleidingen tot arts, psycholoog, fysiotherapeut, etc. ligt de nadruk op vakinhoudelijke ontwikkeling. Relatief weinig aandacht wordt besteed aan reflectie op je beroepsrol, je persoonlijke waarden, normen, ambities, motieven, emoties in die beroepsrol. Relatief weinig aandacht wordt besteed aan de ingewikkelde relatie van afhankelijkheid en eigen verantwoordelijkheid bezien vanuit de motieven van de cliënt en vanuit de motieven van de hulpverlener: de cliënt gedraagt zich afhankelijker dan nodig is of wil meer verantwoordelijkheid nemen dan verantwoord is; de hulpverlener maakt de cliënt afhankelijker dan nodig is of laat onverantwoord veel verantwoordelijkheid aan de cliënt. De filosoof zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de verrijking van de opleiding van hulpverleners door aanstaande hulpverleners te leren zichzelf systematisch vragen op meta-niveau te stellen over hun beroepsuitoefening. Dat zou een belangrijke bijdrage zijn op micro-niveau. Ook op meso- en macro-niveau kan de filosofie belangrijk zijn voor de gezondheidszorg door systematisch vragen te stellen aan beroepsgroepen, organisaties in de gezondheidszorg, de protocollen, de samenwerking en afstemming, kwaliteit en kwantiteit, noodzakelijke of gewenste of onnodige zorg. Kan de filosofie die rol het best vervullen door juist niet deel te nemen aan de praktiserende gezondheidszorg?

Besluit

Het Centrum voor Arbeid en Gezondheid Amsterdam Reade heeft een mooi initiatief genomen de gedachtevorming over de relatie tussen filosofie en gezondheidszorg te stimuleren. Het is te hopen dat dit initiatief vervolgd zal worden. Het was een inspirerend genoegen om vanaf de bovenring op meta-niveau toeschouwer te zijn van het filosofiedebat. Ik heb het gevoel dat ik mijn bespiegelingen beter heb kunnen formuleren als toeschouwer van dan als deelnemer aan het debat. Moge dit dan achteraf mijn bijdrage zijn.

John Zant

Onderwijs in conflicthantering (3) Onderwijsraad

ONDERWIJS IN CONFLICTHANTERING

M. de Winter (2011): “Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding”

Vredesonderwijs

Vredesonderwijs/educatie kennen we in Nederland al in vele vormen. Vaak is het zo dat kinderen leren hoe anderen met hun conflicten omgaan of zijn omgegaan en wat daar goed of fout aan is. Daarmee verwerven ze wel inzicht in conflicthantering, maar ontwikkelen nog niet de benodigde vaardigheden. De laatste jaren zijn er veel projecten en initiatieven op dit terrein, echter van wisselende kwaliteit, vaak zonder duidelijke coördinatie of afstemming en vaak zonder duidelijk resultaat. Essentieel is volgens mij kinderen te leren hoe ze door met elkaar te praten hun onderlinge conflicten zonder geweld kunnen oplossen. Op school worden vooral intellectuele vaardigheden aangeleerd zoals taal en rekenen. Mijn stelling is dat sociaal-emotionele scholing net zo noodzakelijk is als intellectuele scholing. Deze sociaal-emotionele scholing zou moeten bestaan uit het leren van:

  1. sociale regels
  2. sociaal-emotionele vaardigheden

1. Sociale regels

Je mag niet slaan, schoppen, schelden, wapens dragen, eigendommen stukmaken, pesten, vernederen, belachelijk maken, dreigen, intimideren, discrimineren, etc. onder het motto “wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet”. Sociale regels stellen en handhaven vormen volgens mij echter maar de helft van het verhaal, noodzakelijk maar niet voldoende. Zou het alleen bij corrigeren blijven, dan is er sprake van een autoritair systeem dat uitsluitend gehoorzaamheid aan de geboden en verboden eist. Kinderen leren dan wel gehoorzamen (vooral in aanwezigheid van de autoriteit), maar leren niet om op een andere manier met hun woede en frustratie om te gaan dan gewelddadig. Zodra ze zelf in een dominante positie komen, zullen ze ook alleen maar autoritaire regels aan anderen kunnen stellen en op hun beurt gehoorzaamheid eisen. Het is onacceptabel dat er leerkrachten zijn die zelf slecht zijn in taal en rekenen. Volgens mij is het even onacceptabel als leerkrachten sociaal-emotionele vaardigheden missen en aangewezen zijn op eenzijdig en verkrampt autoritair gedrag.

2. Sociaal-emotionele vaardigheden

Bij geweldloze conflicthantering zijn volgens mij de volgende sociaal-emotionele vaardigheden van belang:

  1. verwoorden van eigen opvattingen, gevoelens en wensen
  2. luisteren naar de opvattingen, gevoelens en wensen van de ander
  3. hanteren van tegenstellingen en conflicten
  4. sluiten van compromissen
  5. dragen van verantwoordelijkheid
  6. samenwerken

Ieder onderdeel vormt een noodzakelijke voorwaarde voor het volgende onderdeel.

a. verwoorden

Het leren van sociaal-emotionele vaardigheden begint met het mondig (assertief) maken van kinderen. Ze leren hun eigen mening onder woorden te brengen, ze leren in woorden uit te drukken wat ze voelen en ze leren te formuleren wat ze wel en wat ze niet willen. Het feit dat een kind zijn opvattingen, gevoelens en wensen mag uiten en dat er ook naar wordt geluisterd, geeft het kind de erkenning dat hij mag zijn zoals hij is. Dat geeft een kind een gevoel van eigenwaarde, het voedt het zelfvertrouwen en bouwt een gevoel van eigen identiteit op. Dat gebeurt allemaal niet of veel minder in autoritaire situaties waarin een kind vooral moet zwijgen, luisteren en gehoorzamen. Het kind ontwikkelt zich dan tot een soort kopie van zijn gebieder.

b. luisteren

Als je wil dat een ander aandacht heeft voor jou dan zul je ook de ander dat respect moeten betuigen. Door te luisteren kun je ontdekken dat de ander overeenkomsten met jou vertoont, of je kunt leren dat je tegen bepaalde zaken ook op een andere manier kunt aankijken, of dat het mogelijk is bepaalde gevoelens juist wel met anderen te delen. Je kunt leren daar je waardering over uit te spreken en de ander een compliment te geven. Je kunt ontdekken dat je ongelijk had of dat wat je wil, onmogelijk is. Voor leren toegeven en ongelijk bekennen is het noodzakelijk goed naar de argumenten van anderen te luisteren. Door te luisteren kun je ook ontdekken dat de ander opvattingen, gevoelens of wensen heeft die je onacceptabel vindt. Als je het contact met die ander wil voortzetten, zul je een manier moeten vinden om met die tegenstellingen om te gaan.

c. hanteren van tegenstellingen en conflicten

Als een ander zich op een onacceptabele manier gedraagt of onacceptabele dingen zegt, is het zaak daar niet met fysiek of verbaal geweld op te reageren, maar onder woorden te brengen waar je het niet mee eens bent en wat je niet bevalt in het gedrag en de houding van de ander. Het is belangrijk bij conflicten onderscheid te maken in inhoudelijke aspecten en relationele aspecten (bejegening). Bijvoorbeeld, als de ander tegen je zegt: “Ik wil dat jij de deur dicht doet”, kun je daarop op twee manieren antwoorden, inhoudelijk of relationeel. Je kunt antwoorden, dat het juist lekker koel is de deur open te laten (inhoudelijke reactie). Je kunt ook antwoorden dat je het niet prettig vindt gecommandeerd te worden (relationele reactie). Inhoudelijk reageren is makkelijker, omdat de inhoud al in woorden is gegeven. Commentaar geven op bejegening (metacommunicatie) is relatief moeilijk, omdat je woorden moet zoeken voor het onprettige gevoel dat de ander bij je teweeg heeft gebracht, niet door de inhoud van zijn woorden, maar door een neerbuigende intonatie, dwingende gebaren en een bevelende woordkeuze. Als je de ander aanspreekt op zijn manier van bejegening en als de ander prijs stelt op goede voortzetting van het contact, zal hij misschien zijn excuses aanbieden voor zijn houding en in het vervolg zich op een meer gelijkwaardige manier tegen je gedragen door iets te vragen in plaats van te bevelen. Er kunnen vervolgens situaties bestaan waarin twee mensen elkaar met alle respect bejegenen, maar inhoudelijk gezien het volstrekt met elkaar oneens blijven, zelfs nadat ze zorgvuldig kennis hebben genomen van elkaars argumenten. Je kunt dan definitief afscheid van elkaar nemen, maar zult iets onderling moeten regelen als je samen verder wilt, of als er maar één besluit kan worden genomen.

d. compromissen sluiten

Bij tegenstellingen en conflicten kunnen op verschillende manieren compromissen worden gesloten die voortgang in de relatie mogelijk maken: -Afspreken dat vandaag gebeurt wat de een wil en morgen wat de ander wil. -Bij meerdere tegenstellingen een soort uitruil doen, waarbij de een zijn zin krijgt in dit onderwerp en de ander in dat onderwerp. -Besluiten dat elk voor zijn tweede optie kiest (second best), als men het daar toevallig wel over eens is. -Afspreken dat als je toegeeft aan de ander, die ander extra diensten of goederen levert ter compensatie. -De tegenstelling laten rusten, omdat die niet belangrijk genoeg is binnen de relatie. Hoever je wil gaan in het sluiten van compromissen, hangt af van de mate waarin je voortgang van de relatie wenst.

e. verantwoordelijkheid dragen

Het is belangrijk dat kinderen zelf onderlinge afspraken maken over ruzie maken en pesten. Omdat ze zelf de regels hebben gemaakt en samen hebben afgesproken zich eraan te houden, kunnen ze er elkaar ook op aanspreken en elkaar corrigeren. Omdat de leerlingen de regels als van henzelf ervaren, voelen ze zich er ook aan gecommitteerd; het zijn regels die ze zelf willen en niet regels die ze door de leerkracht opgelegd hebben gekregen. In een autoritaire opvoedingssituatie blijft de verantwoordelijkheid grotendeels bij de leerkracht; de leerlingen voelen zich niet zelf verantwoordelijk en zijn zonder leerkracht ook minder goed in staat zelfstandig die verantwoordelijkheid te nemen.

f. samenwerken

Het is belangrijk dat kinderen niet alleen leren goede prestaties te leveren en in competitie leren het beste uit zichzelf te halen, maar ook kennismaken met de meerwaarde van samenwerken boven individuele inspanningen. Het al jong oefenen in de klas maakt kinderen vaardig voor sociaal functioneren in groepen en werken in teamverband. Ze leren tegenstellingen te overwinnen en leren tot gezamenlijke doelstellingen te geraken en tot gezamenlijke afspraken over taakverdeling; ze leren verantwoordelijk te zijn voor een gezamenlijk resultaat. Het project “de Vreedzame School” –inmiddels op ruim 400 scholen in Nederland omarmd- is een goed voorbeeld van hoe kinderen leren zelf of met hulp van mediatie hun onderlinge conflicten op te lossen; kinderen worden vertrouwd gemaakt met een vredescultuur en opgevoed tot democratisch burgerschap. Voor geweldloze conflicthantering zijn sociaal-emotioneel vaardige mensen nodig die de kunst van het constructief ruzie maken beheersen.

Leerkrachten

Bovenstaande vormt een raamwerk voor een curriculum voor leerkrachten. Ik pleit niet voor aparte leerkrachten voor het vak “geweldloze conflicthantering” of “vredeseducatie” of “burgerschapsvorming”. Het enerzijds zelf aanleren en anderzijds leren doceren van sociaal-emotionele vaardigheden zouden verplichte onderdelen moeten zijn voor elke opleiding tot leerkracht. In de praktijk zijn er te veel leerkrachten met onvoldoende sociaal-emotionele vaardigheden. Daardoor gaan veel tijd en energie verloren aan chaotisch, agressief en non-coöperatief gedrag met eindeloos waarschuwen, corrigeren, schreeuwen en straffen, terwijl die zelfde tijd en energie aan nuttige zaken kunnen worden besteed door een sociaal-emotioneel vaardige leerkracht. Het resultaat is: betere leerprestaties, onderlinge relaties en burgervaardigheden, meer zelfvertrouwen, coöperatief gedrag, etc. Op maatschappelijk niveau is het resultaat: betere, meer assertieve, sociaal betrokken burgers, een efficiënter onderwijssysteem met een hoger rendement en met meer kwaliteit, aanzienlijk minder kosten door minder gedragsproblemen en sociale spanningen voor politie, justitie en gezondheidszorg. En hopelijk op internationaal niveau te zijner tijd minder gewapende conflicten. Het aanleren van voldoende taal- en rekenvaardigheden kan niet alleen aan de ouders worden overgelaten, omdat sommige ouders dat wel goed kunnen maar veel andere ouders niet; vanwege het maatschappelijk belang van deze vaardigheden zijn deze taken daarom aan het onderwijssysteem toevertrouwd. Sommige ouders zijn sociaal-emotioneel vaardig, veel andere ouders niet. Om die reden zou het aanleren van sociaal-emotionele vaardigheden ook aan het onderwijssysteem moeten worden toevertrouwd. Het bijbrengen van kennis en inzicht op dit gebied is onvoldoende; de implementatie in de praktijk door het daadwerkelijk zelf aanleren en praktisch leren toepassen van de benodigde sociaal-emotionele vaardigheden is essentieel. Maar dan moeten er door de opleiding van de leerkrachten wel garanties worden gegenereerd dat de leerkrachten daartoe ook goed in staat zijn, want zij hebben het ook niet allemaal van huis uit meegekregen. John Zant Geachte heer Zant, hierbij de reactie van Adrie van der Rest op uw mail: Geachte heer Zant, Helaas was ik door drukke werkzaamheden niet eerder in de gelegenheid u te antwoorden. Excuses daarvoor. Ik kan u melden dat ik na ons gesprek uw contactgegevens heb door gegeven aan onze projectleider. Zij zal, indien zij daar aanleiding toe ziet contact met u opnemen. U wordt niet opgenomen in een projectgroep van de Onderwijsraad o.i.d. Dat is simpelweg niet de werkwijze van de raad. Wel gebeurt het dat bij de voorbereiding van een advies externe deskundigen worden geconsulteerd. In deze zin bedoel ik dat de projectleider mogelijk met u contact opneemt. Ik hoop hiermee u voldoende geïnformeerd te hebben en een mogelijk misverstand uit de wereld geholpen te hebben.

Met vriendelijke groet,

Adrie van der Rest
Onderwijsraad
drs. Maria Gresnigt-Bakx
Hoofd Algemene Zaken

Geachte heer Zant,
Dank voor uw mailbericht.
Uw artikel heeft mij en – nog belangrijker- de projectleider van het advies over burgerschapsonderwijs zeker bereikt.
Een nader gesprek hierover staat mijn agenda niet toe. Maar wees ervan verzekerd dat er binnen de Onderwijsraad kennis is genomen van uw visie, mede door het gesprek dat u met de heer Van de Rest gevoerd heeft.
Met vriendelijke groet,
Geert ten Dam
Geachte Prof. ten Dam,
Uw collega Mw. Tonkens verwees mij in onze e-mailwisseling naar u (zie bijlage)
U bent hoogleraar onderwijskunde en voorzitter van de Onderwijsraad.
Voor het eerste kwartaal van 2012 las ik dat de Onderwijsraad zich ten doel heeft gesteld de minister te adviseren over de wijze waarop scholen in brede zin ondersteund zouden kunnen worden in hun vormgeving van burgerschap en hoe burgerschapsonderwijs in het verlengde daarvan van bruikbare instrumenten kan worden voorzien. Het gaat daarbij om een kennisdeel en om attitudevorming. Mijn stelling is dat kennis- en attitudevorming niet zonder het aanleren van sociaal-emotionele vaardigheden kunnen. Daarover heb ik bijgevoegd artikel geschreven dat ik in november 2011 reeds met Adrie van der Rest mocht bespreken ten huize van de Onderwijsraad. Hij stemde in met de uitgangspunten. Ik weet echter niet in hoeverre u het artikel ook onder ogen hebt gekregen.
Het structureel aanleren van sociaal-emotionele vaardigheden is mijns inziens net zo essentieel als het structureel aanleren van taal- en rekenvaardigheden op school. Aangezien een groot deel van de leerkrachten zelf over onvoldoende sociaal-emotionele vaardigheden beschikt, lijkt het mij noodzakelijk dat op de PABO’s structureel sociaal-emotionele vaardigheden aan toekomstige leerkrachten worden aangeleerd en tevens wordt aangeleerd hoe die te doceren.
Het structureel aanleren van sociaal-emotionele vaardigheden door leerlingen en leerkrachten is mijns inziens noodzakelijk voor succesvolle burgerschapsvorming en burgerschapsonderwijs.
Gaarne zou ik met u, en eventueel met Mw. Tonkens, hierover nader van gedachten willen wisselen.
Met vriendelijke groet,
John Zant

Geachte John Zant

Hartelijk dank voor uw bijdrage over burgerschapsvorming; het lijken me allemaal relevante aspecten; interessant om deze te leggen naast andere voorstellen op dit vlak bijvoorbeeld van Geert ten Dam ea. Van gedachten wisselen is zeker interessant maar omdat ik het erg druk heb, moet ik dat beperken tot situaties waar een (gezamenlijke) actie beoogd is;

Met vriendelijke groet
Evelien Tonkens

Geachte Prof. Tonkens,

In het kader van burgerschapsvorming en actief burgerschap wil ik bij deze mijn bijdrage leveren. Graag zou ik met u hierover nader van gedachten willen wisselen. Ik hoor graag van u.

Met vriendelijke groet,
John Zant

Onderwijs in conflicthantering (2)

M. de Winter (2011): “Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding” Vredesonderwijs Vredesonderwijs/educatie kennen we in Nederland al in vele vormen. Vaak is het zo dat kinderen leren hoe anderen met hun conflicten omgaan of zijn omgegaan en wat daar goed of fout aan is. Daarmee verwerven ze wel inzicht in conflicthantering, maar ontwikkelen nog niet de benodigde vaardigheden. Essentieel is volgens mij kinderen te leren hoe ze door met elkaar te praten hun onderlinge conflicten zonder geweld kunnen oplossen. Op school worden vooral intellectuele vaardigheden aangeleerd zoals taal en rekenen. Mijn stelling is dat sociaal-emotionele scholing net zo noodzakelijk is als intellectuele scholing. Die zou moeten bestaan uit het leren van:

  1. sociale regels
  2. sociaal-emotionele vaardigheden

1. Sociale regels Je mag niet slaan, schoppen, schelden, wapens dragen, eigendommen stukmaken, pesten, vernederen, belachelijk maken, dreigen, intimideren, discrimineren, etc. onder het motto “wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet”. Sociale regels stellen en handhaven vormen volgens mij echter maar de helft van het verhaal, noodzakelijk maar niet voldoende. Zou het alleen bij corrigeren blijven, dan is er sprake van een autoritair systeem dat uitsluitend gehoorzaamheid aan de geboden en verboden eist. Kinderen leren dan wel gehoorzamen (vooral in aanwezigheid van de autoriteit), maar leren niet om op een andere manier met hun woede en frustratie om te gaan dan gewelddadig. Zodra ze zelf in een dominante positie komen, zullen ze ook alleen maar autoritaire regels aan anderen kunnen stellen en op hun beurt gehoorzaamheid eisen. Het is onacceptabel dat er leerkrachten zijn die zelf slecht zijn in taal en rekenen. Volgens mij is het even onacceptabel als leerkrachten sociaal-emotionele vaardigheden missen en aangewezen zijn op eenzijdig en verkrampt autoritair gedrag. 2. Sociaal-emotionele vaardigheden Bij geweldloze conflicthantering zijn volgens mij de volgende sociaal-emotionele vaardigheden van belang:

  1. verwoorden van eigen opvattingen, gevoelens en wensen
  2. luisteren naar de opvattingen, gevoelens en wensen van de ander
  3. hanteren van tegenstellingen en conflicten
  4. sluiten van compromissen
  5. dragen van verantwoordelijkheid
  6. samenwerken

Ieder onderdeel vormt een noodzakelijke voorwaarde voor het volgende onderdeel. a. verwoorden Het leren van sociaal-emotionele vaardigheden begint met het mondig (assertief) maken van kinderen. Ze leren hun eigen mening onder woorden te brengen, ze leren in woorden uit te drukken wat ze voelen en ze leren te formuleren wat ze wel en wat ze niet willen. Het feit dat een kind zijn opvattingen, gevoelens en wensen mag uiten en dat er ook naar wordt geluisterd, geeft het kind de erkenning dat hij mag zijn zoals hij is. Dat geeft een kind een gevoel van eigenwaarde, het voedt het zelfvertrouwen en bouwt een gevoel van eigen identiteit op. Dat gebeurt allemaal niet of veel minder in autoritaire situaties waarin een kind vooral moet zwijgen, luisteren en gehoorzamen. Het kind ontwikkelt zich dan tot een soort kopie van zijn gebieder. b. luisteren Als je wil dat een ander aandacht heeft voor jou dan zul je ook de ander dat respect moeten betuigen. Door te luisteren kun je ontdekken dat de ander overeenkomsten met jou vertoont, of je kunt leren dat je tegen bepaalde zaken ook op een andere manier kunt aankijken, of dat het mogelijk is bepaalde gevoelens juist wel met anderen te delen. Je kunt leren daar je waardering over uit te spreken en de ander een compliment te geven. Je kunt ontdekken dat je ongelijk had of dat wat je wil, onmogelijk is. Voor leren toegeven en ongelijk bekennen is het noodzakelijk goed naar de argumenten van anderen te luisteren. Door te luisteren kun je ook ontdekken dat de ander opvattingen, gevoelens of wensen heeft die je onacceptabel vindt. Als je het contact met die ander wil voortzetten, zul je een manier moeten vinden om met die tegenstellingen om te gaan. c. hanteren van tegenstellingen en conflicten Als een ander zich op een onacceptabele manier gedraagt of onacceptabele dingen zegt, is het zaak daar niet met fysiek of verbaal geweld op te reageren, maar onder woorden te brengen waar je het niet mee eens bent en wat je niet bevalt in het gedrag en de houding van de ander. Het is belangrijk bij conflicten onderscheid te maken in inhoudelijke aspecten en relationele aspecten (bejegening). Bijvoorbeeld, als de ander tegen je zegt: “Ik wil dat jij de deur dicht doet”, kun je daarop op twee manieren antwoorden, inhoudelijk of relationeel. Je kunt antwoorden, dat het juist lekker koel is de deur open te laten (inhoudelijke reactie). Je kunt ook antwoorden dat je het niet prettig vindt gecommandeerd te worden (relationele reactie). Inhoudelijk reageren is makkelijker, omdat de inhoud al in woorden is gegeven. Commentaar geven op bejegening (metacommunicatie) is relatief moeilijk, omdat je woorden moet zoeken voor het onprettige gevoel dat de ander bij je teweeg heeft gebracht, niet door de inhoud van zijn woorden, maar door een neerbuigende intonatie, dwingende gebaren en een bevelende woordkeuze. Als je de ander aanspreekt op zijn manier van bejegening en als de ander prijs stelt op goede voortzetting van het contact, zal hij misschien zijn excuses aanbieden voor zijn houding en in het vervolg zich op een meer gelijkwaardige manier tegen je gedragen door iets te vragen in plaats van te bevelen. Er kunnen vervolgens situaties bestaan waarin twee mensen elkaar met alle respect bejegenen, maar inhoudelijk gezien het volstrekt met elkaar oneens blijven, zelfs nadat ze zorgvuldig kennis hebben genomen van elkaars argumenten. Je kunt dan definitief afscheid van elkaar nemen, maar zult iets onderling moeten regelen als je samen verder wilt, of als er maar één besluit kan worden genomen. d. compromissen sluiten Bij tegenstellingen en conflicten kunnen op verschillende manieren compromissen worden gesloten die voortgang in de relatie mogelijk maken: -Afspreken dat vandaag gebeurt wat de een wil en morgen wat de ander wil. -Bij meerdere tegenstellingen een soort uitruil doen, waarbij de een zijn zin krijgt in dit onderwerp en de ander in dat onderwerp. -Besluiten dat elk voor zijn tweede optie kiest (second best), als men het daar toevallig wel over eens is. -Afspreken dat als je toegeeft aan de ander, die ander extra diensten of goederen levert ter compensatie. -De tegenstelling laten rusten, omdat die niet belangrijk genoeg is binnen de relatie. Hoever je wil gaan in het sluiten van compromissen, hangt af van de mate waarin je voortgang van de relatie wenst. e. verantwoordelijkheid dragen Het is belangrijk dat kinderen zelf onderlinge afspraken maken over ruzie maken en pesten. Omdat ze zelf de regels hebben gemaakt en samen hebben afgesproken zich eraan te houden, kunnen ze er elkaar ook op aanspreken en elkaar corrigeren. Omdat de leerlingen de regels als van henzelf ervaren, voelen ze zich er ook aan gecommitteerd; het zijn regels die ze zelf willen en niet regels die ze door de leerkracht opgelegd hebben gekregen. In een autoritaire opvoedingssituatie blijft de verantwoordelijkheid grotendeels bij de leerkracht; de leerlingen voelen zich niet zelf verantwoordelijk en zijn zonder leerkracht ook minder goed in staat zelfstandig die verantwoordelijkheid te nemen. f. samenwerken Het is belangrijk dat kinderen niet alleen leren goede prestaties te leveren en in competitie leren het beste uit zichzelf te halen, maar ook kennismaken met de meerwaarde van samenwerken boven individuele inspanningen. Het al jong oefenen in de klas maakt kinderen vaardig voor sociaal functioneren in groepen en werken in teamverband. Ze leren tegenstellingen te overwinnen en leren tot gezamenlijke doelstellingen te geraken en tot gezamenlijke afspraken over taakverdeling; ze leren verantwoordelijk te zijn voor een gezamenlijk resultaat. Het project “de Vreedzame School” –inmiddels op 400 scholen in Nederland omarmd- is een goed voorbeeld van hoe kinderen leren zelf of met hulp van mediatie hun onderlinge conflicten op te lossen; kinderen worden vertrouwd gemaakt met een vredescultuur en opgevoed tot democratisch burgerschap. Besluit Bovenstaande vormt een raamwerk voor een curriculum voor leerkrachten. Ik pleit niet voor aparte leerkrachten voor het vak “geweldloze conflicthantering” of “vredeseducatie”. Het enerzijds zelf leren en anderzijds leren doceren van sociaal-emotionele vaardigheden zouden verplichte onderdelen moeten zijn voor elke opleiding tot leerkracht. Voor geweldloze conflicthantering zijn sociaal-emotioneel vaardige mensen nodig die de kunst van het constructief ruzie maken beheersen. John Zant Dit is een verkorte versie van een eerder gepubliceerd artikel op deze website. Deze verkorte versie is gepubliceerd in: Vredesmagazine, jaargang 4, nummer 3, 2011, p 8-9. Van: Rein Heijne (Huis van Erasmus) Aan: Theo Nuijten (Humanistisch Vredes Beraad) Datum: 3-10-2011 Beste Theo, Zoals je misschien weet had Huis van Erasmus een studiebijeenkomst op 21 september (Internationale Dag van de Vrede) over de Vreedzame School gepland. In samenwerking met het Nationaal Onderwijsmuseum (NOM) en de CED groep/Eduniek. Ondanks de gebleken belangstelling moesten wij deze bijeenkomst helaas afgelasten, daar wij de financiën ervoor niet rond kregen; de aangevraagde subsidies werden op het laatste moment afgewezen. Met onze samenwerkingspartners werd afgesproken om de mogelijkheid open te houden om deze bijeenkomst in een later stadium (februari/maart 2012) alsnog uit te voeren. Na het lezen van het uitstekende artikel van John Zant in het Vredesmagazine (nr.3-2011) over geweldloze conflicthantering, bedacht ik of het HVB misschien mogelijkheden ziet om ons te ondersteunen en mee te werken aan de uitvoering van een bijeenkomst over de Vreedzame School. Per slot van rekening is het HVB één van de medeoprichters van Huis van Erasmus. Wanneer jij en het HVB-bestuur hiertoe kans zien, kunnen wij in gezamenlijk overleg hierover nadere afspraken maken. Ik kijk uit naar jouw reactie. Vriendelijke groet, Rein PS. Graag wijs ik hierbij ook nog even op de recente uitgave van de tweede druk van het leerwerkschrift van Erasmus voor de Klas (voor basis- en voortgezet onderwijs).

Wie partij kiest verliest zijn rol als vredestichter

Reactie op de brief aan de Eerste en Tweede Kamer van het HVB en op het interview met Anke Polak (HVB) hierover Beste Anke, Laat ik met de deur in huis vallen: Ik ben bijzonder ongelukkig met de brief die op 9 augustus namens het HVB naar de Eerste en Tweede Kamer is gestuurd en ook met de uitlatingen die je in het daarop volgende interview doet (zie www.human.nl). –De brief is aan de Eerste en Tweede Kamer gericht, democratisch gekozen volksvertegenwoordigers. Je kunt van Wilders en van de PVV van alles zeggen, maar niet dat ze niet op dezelfde democratische wijze zijn gekozen. Je kunt niet van de ene volksvertegenwoordiger vragen de ander buiten te sluiten. De enige toetssteen is de Grondwet. –Het belangrijkste kritiekpunt op Wilders en de PVV is het bevorderen van een antimoslim stemming. Dat kan inderdaad heel gevaarlijk zijn. Als je er ook andere standpunten bijsleept, zoals een pro Israel beleid, het wapenbeleid en de daling van de ontwikkelingshulp, dan kun je nog heel wat andere partijen buiten de kabinetsvorming plaatsen, omdat ze een bedreiging voor de vrede zouden zijn; welke partijen wilden naar Irak en Afghanistan, welke partijen steunen het JSF project geheel of gedeeltelijk, welke partijen willen snoeien in de ontwikkelingshulp, etc. –De vraag is of het door jou voorgestelde progressieve kabinet (waarom zonder de SP?) wel in staat zou zijn de vrede dichterbij te brengen. Ik ben het eens met de reactie van Marielle (op human.nl): Als je (terecht) te keer wilt gaan tegen een tweedeling, begin dan met het aanpakken van degenen die niet weten wat compassie en mededogen betekent. Het zijn mensen met een goed verstand maar met een slecht ontwikkeld geweten die de grootste bedreiging voor de vrede vormen. Het zijn de egoïsten, de profiteurs, de bedriegers, die enkel en alleen op hun eigen voordeel uit zijn. Je kunt ze vinden in ieder land, in iedere klasse, binnen elke religie. –Je moet je afvragen of Wilders nu de aanjager is van de tweedeling of de spreekbuis/het resultaat van wat er aan antimoslim gevoelens en xenofobische uitsluitingsneigingen onder grote delen van de Nederlandse bevolking leeft. Die gevoelens bestaan al heel lang in het Nederlandse volk en komen tot uiting in de NSB, de partij van Janmaat, de LPF, enz. De vraag moet niet zijn niet hoe krijgen we Wilders weg, maar wat doen we aan de xenofobieën van het Nederlandse volk (en van alle andere volkeren)? –Je moet volgens mij onderscheid maken tussen je persoonlijke opvattingen en de opvattingen die je namens het HVB verkondigt. Ik persoonlijk ben tegen de PVV en heb liever niet dat Wilders meer macht krijgt. Maar ik vind het onverstandig om als HVB’er politiek stelling te nemen en partij te kiezen tegen Wilders. Zo heb ik je ook al eens de vraag voorgelegd of het verstandig is als HVB partij te kiezen in het Palestijns-Israelisch conflict. Zodra je partij kiest ben je deel van het conflict geworden, terwijl volgens mij het doel van het HVB zou moeten zijn om in plaats van met het moralistische vingertje te zwaaien vanuit het gevoel dat je het morele gelijk aan jouw kant hebt, een complex conflict in de richting van een oplossing te brengen. En dat kan volgens mij alleen maar door boven de partijen te staan en te bedenken wat de beste manier is om twee partijen met elk hun eigen waarheid dichter bij elkaar te brengen. Als jij volhoudt dat de PVV moslims buitensluit en daarom geweerd moet worden, en de PVV’ers zeggen dat de Islam alle niet-gelovigen uitsluit en daarom geweerd moet worden, kunnen beide partijen met argumenten hun gelijk staven. Door partij te kiezen kun je genieten van je eigen morele gelijk, maar breng je het conflict geen stap dichter bij een oplossing. Door als vredesorganisatie HVB partij te kiezen zet je jezelf buiten spel als vredestichter. Met vriendelijke groet, John Brief aan de Eerste en Tweede Kamer Een ultra rechts bestuur is slecht voor de vrede Het Humanistisch vredesberaad is uiterst bezorgd over de actuele ontwikkelingen van de nieuwe kabinetsvorming in Nederland. De verkiezings- en nieuwe standpunten van de beoogde partijen: VVD, CDA en PVV kunnen een redelijk evenwichtige samenleving zoals de Nederlandse, danig ontwrichten. Maar ook internationaal zullen de verwachten standpunten en ingrijpende plannen de vrede bedreigen. Nationaal zal gevreesd moeten worden dat de anti moslim agenda conflicten zal veroorzaken. Horizontale ongelijkheid, bevorderen van een maatschappelijke tweedeling en haat zaaien zijn wetenschappelijk aangetoonde oorzaken voor geweldsconflicten*. Een stijging van racistisch geweld*, discriminatie en zelfs armoede zullen voor steeds meer mensen een werkelijkheid worden. Internationaal zal het te verwachten pro Israël beleid, het wapenbeleid en de daling van ontwikkelingshulp de vrede en bescherming van mensenrechten niet bevorderen. Voorts blijft de vraag in hoeverre Nederland zich nog met enig respect rechtstaat mag noemen als een verdachte van haat zaaien en discriminatie, deelnemer en meevormer van een kabinet wordt. De grote woorden over de president van Suriname klinken dan erg hol. Het Humanistisch Vredesberaad roept iedereen op om alert te zijn en een tegengeluid te laten horen. 9 augustus 2010 Humanistisch Vredesberaad ‘Een ultra rechts bestuur is slecht voor de vrede’ Een interview met Anke Polak woensdag, 25 augustus 2010 Het Humanistisch Vredesberaad (HVB) is bezorgd over de ontwikkelingen van de nieuwe kabinetsvorming. Een kabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van de PVV vormt volgens het HVB een bedreiging voor de vrede. In een brief aan de Eerste en Tweede Kamer heeft het HVB zijn zorgen kenbaar gemaakt. Tevens roept het iedereen op een tegengeluid te laten horen. De redactie van Human.nl sprak met Anke Polak, voorzitter van het Humanistisch Vredesberaad. Waarom ziet u een kabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van de PVV als bedreiging voor de vrede? “Wetenschappelijk onderzoek van de afgelopen vijftig jaar heeft aangetoond dat het bevorderen van een maatschappelijke tweedeling tussen etnische groepen conflictsituaties in de hand werkt. De antimoslimagenda van de PVV veroorzaakt een tweedeling tussen moslims en niet-moslims. Dit kan uitgroeien tot ongelijkheid en gewelddadige conflicten. Verontrustend is ook dat de PVV wil stoppen met ontwikkelingshulp, terwijl armoede ook een van de redenen is voor gewelddadige conflicten, bijvoorbeeld in Afrika. Door te korten op ontwikkelingshulp, brengen we daar de vrede in gevaar. Ook de pro-Israëlhouding van PVV-leider Wilders en minister Verhagen van het CDA is slecht voor de vrede en de mensenrechten.” In de brief staat dat wanneer Wilders lid wordt van het kabinet, Nederland zich geen rechtstaat meer zou mogen noemen. Kunt u dat verder toelichten? “In een rechtstaat moeten machthebbers en burgers naar de grondwet leven. Geert Wilders heeft geen respect voor grondrechten, zoals gelijke behandeling, de vrijheid van godsdienst of het recht op een pluriformistische meningsvorming. Dit past niet in een rechtstaat. Ook is het eigenaardig dat het kabinet nu wordt gevormd met een persoon waar een aanklacht tegen loopt. Als Wilders straks mag meebeslissen wie er minister van justitie wordt, zou hij het beleid van het Openbaar Ministerie mede kunnen beïnvloeden. En als klap op de vuurpijl hoeft hij zich niet te verantwoorden naar het volk voor de effecten van het beleid, omdat hij niet officieel in de regering zit.” Wat zou een alternatieve manier zijn om de economische en andere maatschappelijke problemen aan te pakken? “Een progressief bestuur is voor de vrede een betere optie dan een ultrarechts bestuur. Uiteraard zijn er problemen die moeten worden aangepakt, maar dat mag niet buiten de grondwet om gebeuren. Een kabinet van D66, Groenlinks en PvdA zou beter zijn. Zelfs een groot kabinet met CDA en VVD is een goede mogelijkheid, op die manier wordt het volk zo ruim mogelijk vertegenwoordigd.” In de brief roept u iedereen op om alert te blijven en een tegengeluid te laten horen. Hoe kunnen burgers zelf invloed uitoefenen op de politiek? “In een land als Nederland is het relatief gemakkelijk om als burger invloed uit te oefenen op de politiek. Door acties op te zetten, door aandacht te vragen in de media, door het tekenen van petities. Daarnaast is het van groot belang dat maatschappelijke organisaties, zoals mensenrechtenorganisaties, het Humanistisch Verbond of de Raad van Kerken, de publieke opinie mobiliseren. Hopelijk komt er dan ook meer onderzoek naar de achtergrond van Wilders.